Om een goede verbinding tussen de nieuwe wijken in Noord en het centrum mogelijk te maken bestond er het plan om de Rotterdamse Schie gedeeltelijk te dempen. Daarnaast werd tussen 1928 en 1933 het Noorderkanaal gegraven als verbinding tussen de Rotterdamse Schie en de Rotte. Het kanaal sluit aan op het Schie-Schiekanaal, dat eerder werd gegraven.
De plannen voor dit kanaal dateerden al van 1892. Op 29 maart 1906 werd eindelijk besloten tot de feitelijke aanleg, maar het zou nog tot 1933 duren voor een begin met de aanleg werd gemaakt. In 1938 was het kanaal gereed.
In het midden van het kanaal is een schutsluis, de Bergsluis, voor boten met een diepgang tot 2 meter. De sluis is geopend van april tot oktober.
Bij het bombardement op Rotterdam van 14 mei 1940 verloren 80.000 Rotterdammers hun woning. Om deze mensen opnieuw te huisvesten werden in opdracht van de gemeente Rotterdam zes wijken met noodwoningen gebouwd, waarvan drie aan de Noordkant van het Noorderkanaal. De 189 woningen van het Drentse dorp (Bergpolder) waren van hout en al in september 1940 klaar. Deze woningen zijn gedurende de hongerwinter voor een groot deel in Rotterdamse kachels opgestookt.
In 1941 volgden het Utrechtse dorp (Bergpolder) met 119 stenen woningen achter de Schieweg en het Gelderse dorp met 159 woningen, dat werd gebouwd in Blijdorp tussen de spoorlijn naar Utrecht en het Noorderkanaal, ter hoogte van de Statenweg.
Kwaliteit was bij het bouwen van de barakachtige huisjes niet het belangrijkste. Ze moesten snel en goedkoop gebouwd worden. De huisjes van het Gelderse dorp werden gebouwd met afgebikte stenen uit het puin van het bombardement. Gemalen puin werd gebruikt als grondstof voor het bakken van metselstenen van een buitenissig formaat.
Ingenieur Witteveen zegt hierover in het Rotterdams Nieuwsblad: “De wijk zal een landelijk karakter dragen, daartoe worden de straten en pleintjes tussen de huizenrijen met groen opgevrolijkt. De woningen zelf krijgen het aanzien van gezellige landhuisjes”.
De bewoners van de huisjes waren arme gezinnen met veel kinderen, die woonden in de stegen en vervuilde sloppen van de binnenstad. De gemeente bestempelde ze als asociaal of onmaatschappelijk en er werd direct een programma opgesteld om deze mensen te
heropvoeden en te resocialiseren. Die inmenging – die men nu betutteling zou noemen – ging heel ver.
Vaak betrof het families waarvan het gezinshoofd de arbeidersemancipatie vanaf het begin van de twintigste eeuw had gemist. Problemen als een gebrekkige opleiding, werkloosheid en alcoholisme, leidden al snel tot een vicieuze cirkel, waaruit men niet de kracht had te ontsnappen. Overigens woonden er ook mensen die de kwalificatie asociaal absoluut niet mochten dragen. Henk Roodbol in Andere Tijden 2013: “Ik heb ons nooit asociaal gevonden. Mijn vader en broers hebben altijd gewerkt, asocialen zijn voor mij mensen die nooit een slag hebben uitgevoerd terwijl ze het wel kunnen. Wij zijn door het bombardement alles kwijtgeraakt en daardoor in moeilijkheden gekomen.”
Het Gelderse dorp kende de volgende straten: Nunspeetstraat, Elburgstraat, Zelhemstraat, Eerbeekstraat, Doesburgstraat, Voorthuizenstraat, Lochemstraat, Ruurlostraat, Lobithstraat en Heelsumstraat.
Het Gelderse, Utrechtse en Brabantse (Zuidplein) dorp werden in de jaren ’60 gesloopt.
Pas in 2010 maakte het nooddorp Smeetsland (IJsselmonde) plaats voor nieuwe woningen. Landzicht (Overschie) bestaat nog steeds.
Het Buitenmuseum Blijdorp is een bewonersinitiatief, mogelijk gemaakt door de Wijkraad Blijdorp en Blijdorpse Polder.